Net zoals de meeste mensen, heb ik wat met lieveheersbeestjes. Sowieso, een normaal mens maakt zo’n beestje nooit dood en ook kinderen gaan heel zachtaardig om met lieveheersbeestjes.
Na mijn lichtelijk Bourgondische lunch in de tuin met een ‘Côtes du Rhône’, zit ik nog wat na te genieten van mijn restje wijn. Ik zie een lieveheersbeestje op mijn aardewerken drinkbeker afvliegen. ’s Zomers drink ik uit zo’n kelkje. Dan blijft de wijn lekker koel. Jaren geleden heb ik er een aantal meegebracht uit Collioure, en toeristisch havenstadje in het uiterste zuidoosten van Frankrijk, tegen de Spaanse grens. Enfin, het lieveheersbeestje strijkt neer en doet verwoede pogingen om tegen het glad gepolijste kelkje op te klimmen, maar het lukt niet echt. Dan slaat het zijn vleugeltjes uit en vliegt naar de rand van het kelkje. Ik durf geen slok meer te nemen en ik hoop dat hij niet in de wijn zal verdrinken. Hij constateert blijkbaar dat het kelkje voor de helft vol is, ziet af van een zwempoging en doet zich tegoed aan de restjes wijn op de rand van het kelkje. Na een paar minuutjes laat hij zich aan de buitenkant van het kelkje naar beneden glijden. Eenmaal op de veilige tafel beland, begint hij zigzaggend heen en weer te lopen en met zijn vleugeltjes te slaan, alsof hij zeggen wil: ‘Het was mij zeer aangenaam even bij u te vertoeven, maar nu ga ik een tukje doen.’
Hij kruipt voor zijn siësta achter de stok van de parasol die in het gat midden door het bovenblad van de tafel gaat. Ik drink de rest van de wijn op en zet mijn stoel in de ligstand. Een glimlach kan ik niet onderdrukken. Ik heb een nieuwe zielsverwant.
(Uit: ‘Verdwaalde Hagel’, Han Berghs, 2015)